VOORWOORD

De Tao Te Ching van Lao Tse behoort ongetwijfeld tot de meest vertaalde en beroemde geschriften op religieus-filosofisch gebied.
In het westen wordt dit in zeggingskracht en diepgang onovertroffen werk over het algemeen beschouwd als het enige geschrift dat de vermaarde Lao Tse de mensheid heeft nagelaten. In het oude China hielden vele taoïsten er een andere mening op na. Naast bovengenoemd werk circuleerden er in de vroegste eeuwen verschillende op mondelinge overlevering gebaseerde geschriften die stuk voor stuk aan de aartsvader van het taoïsme werden toegeschreven. 
De meest beroemde van al deze mondelinge overleveringen is de Hua Hu Ching die omstreeks de vierde eeuw op schrift werd gesteld.
Al vanaf het begin van de jaartelling waren er in China hoog oplopende ruzies tussen boeddhistische en taoïstische groeperingen, die af en toe in een ware beeldenstorm eindigden. De controverse spitste zich vooral toe op de vraag welke van deze twee hoofdstromingen binnen de spirituele traditie van China op de grootste ouderdom en daarmee op de grootste autoriteit aanspraak mocht maken. Taoïsten beweerden dat Lao Tse, nadat hij op mysterieuze wijze naar het westen was afgereisd, naar India was getrokken om daar in de gedaante van Boeddha de barbaren weer op het juiste pad te brengen. Volgens deze zienswijze was Boeddha dus lager in rang en diens verschijning van latere datum dan Lao Tse.
Omstreeks de dertiende eeuw bereikte de steeds groter wordende animositeit tussen boeddhisten en taoïsten een nieuw hoogtepunt. De toenmalige heerser Kublai Khan, zelf een fervent boeddhist, zag zich genoodzaakt persoonlijk in te grijpen en aan de wederzijdse plundering en vernieling van religieuze heiligdommen een einde te maken. Onder zijn leiding werd er in 1258 een bijeenkomst belegd waaraan honderden vooraanstaande boeddhisten en taoïsten deelnamen. De discussie spitste zich vooral toe op de vraag of Lao Tse inderdaad de vader van het boeddhisme was en of hij de mensheid behalve de Tao Te Ching nog andere geschriften had nagelaten. Verder stonden ook de paranormale vermogens waarop menig taoïst aanspraak maakte ter discussie. In feite stond, gezien de boeddhistische sympathieën van Kublai Khan, de uitkomst van dit religieuze tribunaal al van tevoren vast. De taoïsten werden tot verliezers uitgeroepen en op alle punten in het ongelijk gesteld. Vastgesteld werd dat de Tao Te Ching het enige authentieke werk van Lao tse was en dat hij en Boeddha in de verste verte nooit iets met elkaar te maken hadden gehad. Het oordeel over de vermeende paranormale vermogens waarop menig taoïst aanspraak maakte, was eveneens vernietigend.
In 1260 verordonneerde Kublai Khan via een mandaat dat alle exemplaren van de ketterse Hua Hu Ching verzameld en naar de hoofdstad gezonden dienden te worden om daar te worden verbrand. Zelfs de houten blokken waarmee deze boeken werden gedrukt, moesten worden vernietigd. Op het bezit van de Hua Hu Ching zou voortaan een zware straf staan.
Als er vanaf deze daad van censuur in het oude China geen levendige mondelinge overlevering van meester op leerling had bestaan, zou de Hua Hu Ching zo'n achthonderd jaar geleden definitief van het toneel zijn verdwenen. Wij in het westen zijn daarom veel dank verschuldigd aan de in 1976 vanuit China naar Amerika geëmigreerde taoïstische meester Ni Hua-Ching, die een van de weinige bewaard gebleven exemplaren met zich meenam. Mijn vertaling is een bewerking van zijn tekst. Persoonlijk ben ik veel dank verschuldigd aan Stephen Mitchell, wiens vertaling van de Tao Te Ching beslist een mijlpaal mag worden genoemd. Ik kan iedereen die zich in de Hua Hu Ching wil verdiepen deze vertaling van harte aanbevelen. De manier waarop Stephen Mitchell dit oeroude geschrift voor de westerling toegankelijk heeft gemaakt is naar mijn mening ongeëvenaard. Ik heb veel van hem geleerd en hoop dat ook mijn vertaalwerk ooit zal beantwoorden aan de norm die hij zichzelf heeft gesteld. 
Brian Walker